<< Pagina 62 van de 136
>>
75. Schip
september 2009
Toen ik voor het eerst in het ruim van een groot zeeschip omlaag keek (het was een tanker die om Afrika heen olie moest gaan halen), kwam ik onder de indruk van die immense lege holle ruimte. Ik dacht: Zo ongeveer moet het menselijk onderbewuste er uit zien. Niets dan leegte. En toch weten we van alle psychologen sinds Freud dat dit onderbewuste propvol zaken zit die ons gedrag in hoge mate bepalen.
Wat is dan de essentie van een schip? Dat het hol is, dat is duidelijk, en verder dat er een motor is - of zeilen - en dat er een roer is. Zonder die drie dingen is een schip geen schip maar een zinkende, respectievelijk een bewegingloze, respectievelijk een doelloos over de oceaan dobberende doos. Ook dit leek mij bij nader inzien geen bevredigend antwoord. Want wat is en schip zonder kapitein? Hoewel, ook als de kapitein drinkt of zit te kaarten, of als hij naar Katendrecht is, dan is zijn schip daarmee altijd nog wel een schip. En wat heeft een schip voor zin zonder de cargadoor die we aan boord tevergeefs zullen zoeken? Bestaat die cargadoor wel? Daar kon ik dan over nadenken, van s avonds zeven tot de volgende morgen zeven als ik werd afgelost. De tijd werd gescandeerd door een italiaanse grammatica, een flesje tonic en een sigaar die ik op weg naar de haven op het station had gekocht. Een schip is dus ten eerste het ruim, leegte ofwel onderbewuste; daar kunnen we dus niets mee. Dan was er energie voor de voortbeweging, die hebben we of die hebben we niet. Het roer leek mij daarom het meest interessante aan een schip, alsof onze gedachten de pin zijn waarmee schip en roer zijn verbonden, en onze plannen de laatste roeispaan (in de oudheid) en later het touwtje, de ketting, het kwadrant of de zuigerstang waarmee het uit die roeispaan geëvolueerde roer wordt bediend. Kwantitatief stelt het roer niets voor in vergelijking met de machinekamer of met die grote lege holle ruimte. Kwantitatief zien we het net zo snel over het hoofd als wanneer ik op een prachtige ochtend in alle opzichten verliefd ben op een onbekende.
Voor het schip van staat geldt hetzelfde. Vandaar - zo dacht ik - moet het democratische gehalte van een staat niet gemeten worden naar die holle ruimte - ook al klinken de leuzen van de partij zoals Zjarko Petar zei daarin beter, net als in holle hoofden ("Gledista" Belgrado, 1966) - en ook niet naar de geldpers, wat uitmondt in meedogenloos egoïsme, of de ambtelijke machine, die uitmondt in een dictatuur van 51 % van de stemmen, maar wel naar de spilfunctie van de allergeringste minderheid: daar bevinden zich helemaal aan het einde, de voelsprieten voor de toekomst; elk nieuw idee is aan hen te danken. Wat aan het schip zit vastgebakken heeft zich geconformeerd en herhaalt de koers van gisteren, maar de niet aan het schip vastgebakken enkelingen bepalen de koers van morgen, zij zijn het roer van de samenleving. Niet vanwege die minuscule minderheid op zich, zelfs niet vanwege die door tijdelijke obstakels, scheepswrakken, mijnen, eilanden, zandbanken of verraderlijke rotspartijen of stromingen bepaalde en gehinderde koers, maar voor de onbekende op vervoer wachtende lading waartoe het schip ooit is gebouwd.
Uw columnist, V.L.
Print versie (pdf)