<< Pagina 120 van de 136
>>
17. Rechtsbeginselen
december 2007
Een wetboek is een fossiel. Volgens anderen een paard, waar advocaten en ambtenaren zich naar hartelust aan vergalopperen. En zo geen paard, dan is de wetgeving toch minstens een stalen ros, een fiets, met twee pedalen, de Eerste en de Tweede Kamer. En de regering maar trappen. Er zijn ook opvattingen die het recht zien als een "wezen", we spraken immers over het "rechtswezen". Ik geloof daar niet in; Spielerei. Maar ik maak bij nader inzien één uitzondering, het verschijnsel rechtsbeginselen. Gelukkig bestaat het recht namelijk niet alleen uit een stapel wetboeken, maar omvat het ook geschreven en ongeschreven rechtsbeginselen. Wetten kunnen elkaar uitsluiten; deze beginselen niet, die gelden cumulatief.
Als de overheid een besluit neemt, spelen met name - ik wijk enigszins af van de indeling van professor Inge van der Vlies - de volgende beginselen een rol: 1. er moet een noodzaak zijn voor het besluit, de regel of de wetgeving, 2. het beginsel van zorgvuldige voorbereiding (is de situatie goed onderzocht, kan men met een checklist volstaan, wat is het oordeel van deskundigen? enz.), 3. het gelijkheidsbeginsel (worden gelijke gevallen gelijk behandeld, is er geen sprake van vooroordeel? enz.), en als de regel of het besluit inhoudelijk vast staat:
4. beginsel van het juiste orgaan, c.q. de juiste plaats in de wet (dus niet zoals in het onderwijs, dat in de sectorwetten Wpo en Wvo geregeld wordt, waarna het recentelijk via de wet op het onderwijstoezicht en via de Leerplichtwet op achterbakse wijze gekneveld is), 5. beginsel van correcte procedure (recht op "equality of arms" (b.v. door rechtsbijstand) en recht op "second opinion") en
6. (als tegenhanger van 1): het beginsel van vernietigbaarheid door de rechter, b.v. op grond van vage bepalingen die (vanwege hun vaagheid) niet tegen de burger mogen worden gehanteerd, (zie de leer van de onsplitsbare wilsverklaring en het Straatsburgse "Olsson-criterium"; EHRM 24 maart 1988).
Daar tegenover staat de burger. Op zijn situatie zien vooral de volgende beginselen die bij een concreet besluit een rol spelen: 1. het rechtszekerheidsbeginsel (kan de burger op de mededeling vertrouwen?), 2. is er geen sprake van détournement de pouvoir (gebruik van macht voor een oneigenlijk doel), 3. motiveringsbeginsel (zijn er geen argumenten en tegenargumenten achter gehouden? Is er geen sprake van willekeur?) en 4. evenredigheids- of proportionaliteitsbeginsel (staat de ingreep in verhouding tot de te bestrijden toestand?). Wil een besluit door de samenleving worden geaccepteerd, dan zijn er naar mijn mening nog twee beginselen onmisbaar: 5. het beginsel van morele aanvaardbaarheid en 6. het beginsel van logische consistentie (leidt het besluit niet tot een immoreel respectievelijk tot een onlogisch resultaat?).
Wil deze tweede serie beginselen niet als mosterd na de maaltijd komen, dan moeten zij in acht worden genomen worden ná de voorbereiding, en vóór de keuze van het juiste orgaan. Zo ontstaat een hele dierenriem aan beginselen; niet als gesloten stelsel, maar als een rechtswezen met twaalf ogen. Aan het begin staat de ram garant voor het noodzakelijkheidsvereiste, gevolgd door zorgvuldigheid (stier) en gelijkheid (tweelingen), halverwege bevindt zich de weegschaal die toeziet op de evenredigheid en aan het slot staan de vissen voor de vernietigbaarheid. Maar nu moet ik mijn column snel beëindigen want ik raak op andermans terrein; ik draag het stokje over aan de astroloog, in de hoop op een nieuwe ster die het recht zijn verloren beginselen teruggeeft.
Uw columnist, V.L.
Print versie (pdf)